IJmuiden – Teun Roodzant kwam op 24 januari 1927 ter wereld in de De Rijpstraat en woont anno 2020 nog altijd in dezelfde omgeving. Zijn herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog zijn talrijk en ook beschikt hij nog altijd over heel wat fotomateriaal uit die tijd.
Teun was het eerste kind in het gezin Roodzant, toen hij ongeveer tien jaar oud was werd zijn broer Rinus geboren. Groter werd het gezin niet, want moeder overleed al in 1939, waardoor vader er plotseling alleen voor stond. ,,Mijn vader was bankwerker’’, vertelt de heer Roodzant. ,,Hij wilde dat ik ook bankwerker zou worden, maar daar had ik helemaal geen zin in. Op een dag vertelde hij me dat hij mij had aangemeld bij de ambachtsschool, maar ik wilde daar helemaal niet heen. In de oorlogstijd kregen we bonnen voor bijvoorbeeld schoenen en toen ik naar de winkels ging, zag ik ergens een vacature hangen voor leerling verspaners. Daar heb ik op gereageerd. Mijn vader was witheet, maar daar had ik schijt aan. Ik heb drie jaar voor dat bedrijf gewerkt.’’ Een incident uit die tijd staat hem nog zeer helder voor de geest: ,,Er lag een bom in de fietsenstalling. Samen met een collega heb ik geschuild onder de werkbank. Toen we weer opstonden, zagen we dat de muur eruit lag. Aan de overkant lag het glaswerk eruit. Het was een heel gek gezicht. Toen werden we door andere mensen daar weggehaald. Het was niet goed.’’
,,Een hoge Duitse officier zorgde ervoor dat ik mijn fiets weer terugkreeg.’’
Toen de oorlog nog maar net begonnen was, trad op het Kennemerplein een muziekkorps op. ,,We woonden toen in de Jacob van Heemskerkstraat en we hoorden de muziek, dus iedereen ging kijken. Het waren Duitsers die daar speelden. Een heel groot orkest, het trok veel bekijks. We vonden het mooi.’’ Tijdens de oorlog lag het toenmalige bedrijf Hoogovens, het huidige Tata Steel, plat. ,,Ik zat thuis, maar toen moesten we ons verzamelen op het terrein waar nu sportpark Schoonenberg is. Daar kregen we allemaal een taak. De een moest gaan graven, ik werd naar een huis gestuurd waar de militaire politie zat. Daar moest ik allerlei klusjes doen. ’s Morgens moest ik e luiken opendoen en ’s avonds weer dicht. Ook werd ik eropuit gestuurd om boodschappen te doen. Eén van die huizen daar was een hoerentent, daar zaten allemaal Belgische meiden. Ik moest daar soms pakjes naartoe brengen en de tuin onderhouden.’’ Het was in deze periode, dat de heer Roodzant onverwacht hulp kreeg van een hoge Duitse officier, die duidelijk buiten zijn boekje ging. ,,Ik ging altijd pakketten kleding brengen bij Van Eck. Daarvoor maakte ik gebruik van een gecamoufleerde fiets. Op een dag werd ik aangehouden en werd mijn fiets afgepakt. Boven in het politiebureau zat die Duitse officier. Hij kwam naar beneden en regelde dat ik mijn fiets weer terugkreeg. Hij heeft er later ook voor gezorgd dat ik uit Noord-Holland weg kon toen het hier te slecht werd. Er was bijna geen eten meer en ik kreeg de suggestie om naar Arnhem te gaan. Maar ja, hoe kom je daar? Ik kreeg van die officier een brief mij, die ik in Amsterdam bij een villa in de haven moest afgeven. Wat bleek? Ik kon daardoor met een boot mee, die ’s nachts naar Harderwijk voer. Zo ben ik Noord-Holland uitgegaan en uiteindelijk in Arnhem beland. Vanuit daar kwam ik later in het dorp Nieuw-Amsterdam terecht. Daar werd ik ondergebracht in een school. Overdag moesten we loopgraven maken. Ik kwam daar ook een heel stel IJmuidenaren tegen, ook familie van me was daar aan het werk.’’’
,,Twee jongens bleken handgranaten in het vuur te hebben gegooid.’’
Toen het einde van de oorlog naderde, kon Teun Roodzant weer naar huis terug. Dat ging echter niet direct: ,,In april konden we naar huis, maar we moesten wachten op de boot die naar Noord-Holland zou vertrekken. De Duitsers zaten hier op dat moment nog. We hebben een paar weken in een school geslapen, maar ik heb ook nog ongeveer drie maanden bij iemand thuis gelogeerd. Dat was een molenaar. Uiteindelijk konden we wet de boot en de trein weer terug naar IJmuiden. Hier was het feest. Er reed een tank de straat in en daarin zat een band te spelen. Iedereen stond te feesten.’’ Direct na de oorlog was het voor de toen 18-jarige Teun Roodzant tijd om zelf zijn militaire dienstplicht te vervullen. ,,Ik was net twee dagen thuis, toen het groene kaartje bij ons in de brievenbus viel. Ik moest me melden in de Ripperdakazerne in Haarlem. Daar heb ik voor drie jaar getekend.’’ Als militair heeft hij zich vooral beziggehouden met de bewaking van gevaarlijke terreinen. ,,Ik heb bijvoorbeeld op wacht gestaan bij de duikbootbunker. Dat was verboden gebied, in verband met de mijnen die daar nog lagen. In de duinen heb ik gedurende zeven maanden in een bunker gewoond. De Duitsers moesten daar de mijnen opruimen en wij moesten ze bewaken. We schoten lichtkogels af om het verkeer doorgang te verlenen. Soms werden we midden in de nacht wakker gemaakt, als iemand een granaat had laten springen. Dan moesten we de brand gaan blussen.’’ Dat het bewaken van het gebied belangrijk was, bewijst het verhaal over een nachtelijk incident: ,,Ik was samen met twee collega’s. We zaten op wacht en het was donker. Plotseling hoorden we geschreeuw. Twee jongens uit Beverwijk bleken handgranaten in het vuur te hebben gegooid. Die waren geklapt in hun gezicht. Ze hebben daar flinke littekens aan overgehouden.’’ (Tekst en recente foto: Bos Media Services. Andere foto’s: aangeleverd)
Heeft u herinneringen aan de oorlog die u wil delen met plaatsgenoten? Aanmelden kan via redactie@jutter.nl of 0255-533900.