Wekelijks legt Erik Baalbergen een typisch IJmuidens beeld vast, naar aanleiding van de actualiteit, een bijzondere gebeurtenis, een evenement of gewoon vanwege de mooie taferelen die IJmuiden biedt. Achter elke foto schuilen wetenswaardigheden over IJmuiden. In deze aflevering aandacht voor het Eeuwige Licht, de verlichting op het uiteinde van de pieren.
We vinden het vanzelfsprekend dat schepen bij dag, nacht en ontij en onder alle mogelijke weersomstandigheden veilig tussen de pierhoofden door van en naar zee kunnen varen. De lichttorens op de uiteinden van de pieren helpen om ook in het donker en bij mist de hoofden goed te kunnen zien. Zonnepanelen, accu’s en een aggregaat zorgen ervoor dat de lichten autonoom branden en de mistlichten roteren.
Maar kort na de opening van het Noordzeekanaal in 1876 is dat wel anders. In 1878 zijn de pieren afgebouwd met op elke kop een ijzeren lichtopstand… zonder licht. Op 19 februari 1879 worden de IJmuider vuurtorens ontstoken. De schepen kunnen dan vanaf zee de vaargeul vinden door de lichten van de torens op een lijn te houden. De schepen moeten zich oriënteren op de twee vuurtorens, de seinpost en de geleidelichten bij de monding van het kanaal en op het strand. Maar verlichting aan de pieruiteinden ontbreekt. De in die tijd gebruikelijke olielampen zijn geen optie. Met mooi weer is het dagelijks bijvullen, schoonmaken, ontsteken en doven geen probleem maar met storm en overslaande golven is het een levensgevaarlijke of zelfs onmogelijke taak. Het is ook moeilijk om iemand te vinden voor die dagelijkse klus.
Toch pleiten schippers in 1879 voor verlichting aan het uiteinde van de pieren. De vuurtorens bieden onvoldoende houvast om de juiste koers tussen de pieruiteinden aan te houden. Het Algemeen Handelsblad meldt eind september 1879: ‘De herfst is reeds ingevallen; de winter staat ons voor de deur en nog zijn de zeehoofden te IJmuiden niet verlicht.’ De Amsterdamse Kanaalmaatschappij is verplicht om voor pierverlichting te zorgen, maar de regering heeft nog geen enkel plan goedgekeurd. Gezocht wordt naar een oplossing waarbij zeker is dat de lichten aangaan en aanblijven, ondanks storm en overslaande golven. Het aanleggen van een gasleiding naar de uiteinden van de pieren wordt onmogelijk geacht door verschuiving van betonblokken.
Op 1 oktober 1879 meldt het Algemeen Handelsblad dat het Departement van Waterstaat een oplossing voor ogen heeft, waarbij het licht ‘300 uren achtereen kan branden zonder verzorging en blijft branden als een der ramen van het lichthuis breekt en wind en golven er binnen vallen en evenzeer als het lampenglas springt.’ De oplossing is een uitvinding van J.A. Bakker en J.L. Creyghton en is getest op de lichttoren van Scheveningen. ‘De lamp is zoo ingericht, dat het reservoir, zonder uurwerkstelsel en zonder kans op stoornis, de pitbuis altijd van brandstof voorziet, dat alle brandstof in licht wordt omgezet en dus geen champignons geeft en dat de pit uit een stof bestaat die bij het gebruik physisch noch chemisch verandert.’ Vanaf 10 december 1879 wordt de uitvinding getest op de pieren van IJmuiden; de lichten zijn naar land gericht om de scheepvaart niet in verwarring te brengen. Het blijkt dat de verlichting 14 etmalen – dus inderdaad ruim 300 uur lang – zonder enige verzorging kan blijven branden, ondanks een eerste storm. Op 1 december 1880 worden de lichten in gebruik genomen. Het licht op de zuidpier kleurt groen vanaf zee en rood vanaf land, en dat op de noordpier rood vanaf zee en groen vanaf land, zodat bakboord altijd rood is. De installatie wordt nog aangepast om het licht helderder te krijgen. Vanaf 20 juli 1881 komt de verlichting definitief in gebruik.
Als het kanaal wordt overgedragen aan het rijk, gaat het rijk een contract aan met Bakker en Creyghton, waarbij is bepaald dat zij zorgen voor licht, op straffe van 100 gulden boete voor elke nacht dat het licht niet brand. Het Haarlem’s Dagblad vermeldt op 20 juli 1906 dat de lichten 25 jaar onafgebroken dag en nacht hebben gebrand. In zeevaartkringen wordt de pierverlichting het ‘Eeuwige Licht’ genoemd.
In de Haarlemsche Courant reageert Bakker begin november 1891 op een daags daarvoor verschenen artikel waarin alleen Creyghton genoemd wordt als uitvinder van het Eeuwige Licht. Bakker beweert de installatie te hebben ontworpen en samen met praktische inbreng van Creyghton in de werkplaats van de firma Creyghton in Leiden te hebben uitgewerkt. Hij komt op het idee als hij in 1878 na een strandwandeling bij IJmuiden op de ‘zuidervuurbaak in zee’ uitrust en ziet dat deze in het donker onverlicht blijft. ‘Wanneer ik mij met den Engelschman vergeleek, dan schaamde ik mij Nederlander te zijn, want als de Engelschen een rots in zee vinden, die den schepeling ten verderve kan zijn, dan bouwen zij op die rots eene vuurbaak met een krachtig licht, en wij Nederlanders hadden rotsen in zee gebouwd, vuurbakens op de einden gezet en …. het licht vergeten.’ Hij vervolgt: ‘Al had ik […] evenveel kennis van licht als u, geachte heer redacteur, daar op die vuurbaak beloofde ik in stilte den zeeman, dat ik niet rusten zou voordat die voorposten van IJmuiden’s haven hem in het duister den weg zouden kunnen wijzen.’
In 1907 wordt de verlichting vervangen door een systeem gebaseerd op geperst gas uit in de pier ingemetselde ketels. In IJmuiden herinnert slechts de Bakkerstraat ons aan de uitvinder van het Eeuwige Licht.