IJmuiden – Het is al ruim vijfenzeventig jaar geleden, dat IJmuidenaar Jaap Bragt (1927) aan boord stapte van stoomschip Nieuw Holland om af te reizen naar het Indonesische eiland Java. Als lid van het vijfde en zesde regiment infanterie (5-6 RI), ook bekend onder de naam ‘Zwarte Panters’, werd hij op 21-jarige leeftijd uitgezonden om in de voormalige Nederlandse kolonie de veiligheid te handhaven. Ruim twee jaar verbleef Bragt samen met zijn dienstmakkers op het tropische eiland. Een periode waarin zijn leven aan een zijden draadje hing en die hij zich nog herinnert als de dag van gisteren.
Door Raimond Bos
Jaap Bragt kwam in Mijdrecht ter wereld als zoon van een brugwachter. Zijn vader vond later emplooi in IJmuiden en zo belandde Jaap als tiener achtereenvolgens op de mulo en de hbs in de gemeente Velsen. Toen hij in 1947 in Nijmegen opkwam voor het vervullen van zijn dienstplicht, kon hij nog niet vermoeden welk avontuur hem stond te wachten. Uiteindelijk werd hij, met nog vier andere soldaten, uit de groep geplukt en overgeplaatst naar de Koninklijke Militaire Academie in Breda. ,,Ze hadden de jongens eruit gepikt die goed konden leren. Toen we in Breda onze opleiding hadden afgerond, was ons onderdeel in Nijmegen al vertrokken naar Indië. Wij werden daarom overgeplaatst naar Maastricht. Ik verstond die knapen daar in het begin helemaal niet! Ze spraken Limburgs dialect, maar we werden wel als vrienden in de groep opgenomen. Ik heb er een paar hele goede vriendschappen aan overgehouden.’’
Zeeziek
Eind januari 1948 reisden de vijf soldaten vanuit Maastricht per trein naar Amsterdam, om daar aan boord te gaan van het stoomschip Nieuw Holland met bestemming Java. ,,We gingen er opgewekt heen met de gedachte dat we Sukarno zouden gaan wegjagen. Maar we zijn – achteraf gezien – op gruwelijke wijze misleid. Wij hadden daar natuurlijk nooit moeten zijn.’’ Bij het vertrek vanuit de hoofdstad begonnen al direct de moeilijkheden. Het stormde behoorlijk op dat moment en de afvaart moest worden uitgesteld. Uiteindelijk vertrok het schip, met aan boord zo’n 1800 militairen, ruim vijf keer zo veel als waarvoor het schip feitelijk gebouwd was. ,,Het was één grote puinhoop aan boord’’, herinnert de heer Bragt zich. ,,Jongens lagen met dikke winterjassen aan op het dek. De meesten van ons waren zeeziek tot aan de Golf van Biskaje. Vanaf daar kwamen we in beter weer terecht en knapten we weer op. Maar de reis heeft veel langer geduurd dan de bedoeling was. Drie van de vier motoren waren uitgevallen tegen de tijd dat we in Indonesië aankwamen. We hebben eerst nog een tijd rondgedreven, voordat we op 5 maart in Semarang aan land konden gaan.’’
Aan de dood ontsnapt
Semarang bevindt zich in het noordelijk deel van Midden-Java. Hier bleven de militairen gedurende een aantal maanden, om vervolgens eind 1948 zuidwaarts te trekken. ,,We moesten achter de bendes aan, die daar actief waren. Ik was geweerschutter, maar ik heb ook rondgesjouwd met radioapparatuur en ik heb een mortier op mijn rug gedragen. Dat heeft ons uiteindelijk het leven gered. We kwamen een keer van patrouille terug en liepen over de dijkjes tussen de sawa’s (rijstvelden) door, toen we plotseling vanuit de bomen werden beschoten. Toen was het zaak om zo snel mogelijk op de harde weg te komen, want daar kon je de mortier neerzetten om af te vuren. Dat lukte twee jongens. Zij hebben een paar raketten afgeschoten en daarop hield de tegenstand op. Ik heb boven nog de veldfles die ik destijds bij me droeg, met daarin een ingeslagen kogel. Ja, we hebben toen wel een paar benauwde momenten beleefd.’’ De heer Bragt praat ogenschijnlijk gemakkelijk over zijn belevenissen in het voormalig Nederlands-Indië, maar: ,,Dat praten is pas later begonnen. Kijk, als je tegen een vreemde je verhaal vertelt, dan zegt het iemand niets. Als je met kameraden van toen praat, heb je aan één, twee woorden voldoende om elkaar te begrijpen. Wat wij samen meegemaakt hebben, dat schept een onuitwisbare band. Ik heb nog altijd contact met de kinderen van een dienstkameraad in Roermond.’’
Dagboek
Vrijwel dagelijks maakte Jaap Bragt destijds aantekeningen van wat hij meemaakte. Ook de meest simpele dingen, zoals het ontvangen van post en het verrichten van eenvoudige alledaagse taken, noteerde hij nauwgezet. Op latere leeftijd werkte hij deze informatie op de computer verder uit. Het document dat aldus ontstond, ligt nu in een museum in Oirschot. Het geeft immers een uniek inkijkje in het dagelijkse leven van een soldaat op deze veelbesproken missie. ,,Het was niet altijd kommer en kwel, hoor’’, relativeert hij. ,,Ik heb er ook prachtige momenten beleefd en veel gezien van dat prachtige land. In de steden was het wel veilig, vooral bij de buitenposten was het gevaarlijk.’’ In het originele handgeschreven dagboek bevinden zich ook wat foto’s, waaronder een portret van Annie, de vrouw met wie hij nog maar kort verkering had toen de dienstplicht hem op Java deed belanden. ,,We hebben elkaar eigenlijk beter leren kennen door brieven naar elkaar te schrijven.’’ De onderlinge band bleek sterk genoeg te zijn om de lange periode van meer dan twee jaar te overleven. ,,Toen ik weer terugkwam in Nederland, kreeg ik 150 gulden en wat textielbonnen om een nieuwe broek te kunnen kopen. We hebben eerst vijf jaar moeten sparen, voordat we konden gaan trouwen.’’ Ruim zestig jaar was Annie zijn vrouw, tot haar dood het stel opnieuw van elkaar scheidde.
Terug naar Java
In de periode na het Indië-avontuur kwam het leven van de heer Bragt in rustiger vaarwater. Uit zijn huwelijk met Annie kwamen vier kinderen voort: twee jongens en twee meisjes. Zelf vond hij een baan als ambtenaar en in de eerste jaren was hij alleen in eigen gedachten bezig met de herinneringen aan zijn tijd op Java. Dat veranderde, toen hij zo’n twintig jaar later in contact kwam met iemand die hem attendeerde op de jaarlijkse reünie van de Limburgse Jagers. Zo kwam hij weer in contact met zijn dienstkameraden en met een aantal van hen reisde hij zelfs in de jaren 90 af naar Java om terug te gaan naar de plek waar het regiment destijds gelegerd was. ,,In die tijd vond ook op de begraafplaats Duinhof in IJmuiden elk jaar op 31 maart een herdenking plaats van de veertien Indiëgangers wiens namen daar vermeld staan. Toen we zelf verloop van tijd niet meer in staat waren om die herdenking te organiseren, zei toenmalig burgemeester Franc Weerwind dat de gemeente het over zou nemen. Perfect! Zijn opvolger Frank Dales heeft dit voortgezet. Dat vind ik mooi.’’
Dienstplicht weer activeren
Hoewel inmiddels 96 jaar oud, is Jaap Bragt nog zeer vitaal. Hij woont nog zelfstandig en geniet met volle teugen van het leven, daarbij beseffend dat de welvaart zoals wij die in Nederland kennen, niet vanzelfsprekend is. Met grote aandacht volgt hij de hedendaagse ontwikkelingen in de maatschappij. Het baart hem zorgen: ,,Ik lees berichten over jongeren van veertien jaar, die ’s avonds gewapend met messen over straat lopen. Soms denk ik: ze zouden hier eigenlijk weer eens een oorlog moeten meemaken, dan leer je elkaar pas echt kennen.’’ Een opvallende uitspraak, zeker voor iemand die zelf heeft moeten vrezen voor zijn leven door vijandige beschietingen. Tegelijk beseft hij: ,,Met wapens bereik je helemaal niets, met praten wel.’’ Zoekend naar een verklaring voor de verruwing van onze maatschappij, zegt hij: ,,Dat is misschien wel begonnen toen leraren zich door leerlingen bij hun voornaam lieten noemen. Waar is de gezagsverhouding gebleven? Ik vind dat jammer. Vrijheid is mooi, maar er moeten wel bepaalde regels zijn. Ik ben er ook een groot voorstander van om de dienstplicht weer uit te voeren, maar dan als een soort maatschappelijke stage. Laat de jongeren maar eens in een verpleeghuis gaan werken om te zien wat daar loos is. Anderhalf jaar meedraaien in een dienstverlenend bedrijf, waarbij ze ontdekken wat tucht is, is goed voor hen.’’
Fotobijschrift:
Jaap Bragt in de zomer van 2013. Foto: Checkpoint