Velsen – Voor deze aflevering doen we het eens andersom. Vandaag schuift niet de gast, maar de redactie aan. En wel aan de tafel van Wil Weeber, die in Haarlem geboren en getogen is, maar sinds 1956 in IJmuiden woont. Als je in 1931 geboren bent, mag dat wel een keer. Onder het genot van een kopje thee met chocolaatjes verhaalt Wil over haar oorlogservaringen. ,,Noem mij maar gewoon Wil, hoor, en geen mevrouw!” Op tafel liggen onder meer bonnenboekjes, verzetskrantjes en het persoonsbewijs van haar echtgenoot, toen hij 16 jaar was. Het zijn dierbare spullen, die haar helpen om het ene na het andere verhaal te vertellen.
Door Arita Immerzeel
,,Tot ik een jaar of 50 was, heb ik over mijn ervaringen in de oorlog gezwegen. En vanaf dat ik 75 jaar was, ben ik mijn verhalen voor de klas gaan vertellen aan kinderen vanaf de leeftijd van 10 tot ongeveer 15 jaar, groep 7 en 8 van de basisschool en de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Bibliotheek Velsen startte tevens de serie ‘In gesprek met’ waar ik ook aan meegewerkt heb. Soms kreeg ik drie kwartier spreektijd, omdat dat de maximale spanningsboog van kinderen op die leeftijd zou zijn. Meestal duurden de lezingen als vanzelf langer, wel tot twee uur.”
Een vastomlijnd plan hanteerde Wil niet echt daarbij. Wel hecht zij waarde aan de juiste datum van gebeurtenissen, waarvoor zij een hele lange spiekbrief heeft uitgeschreven in chronologische volgorde. Ook zoekt zij met haar verhalen en woordkeuze aansluiting op de groep, die naar haar luistert. ,,Als er vragen zijn, ga ik daar op in. In een klas met kinderen van 11 jaar vertel ik, dat ik ook die leeftijd had in de oorlog. En graag ‘s avonds buiten speelde. Dat was toen zo. Spelletjes doen met elkaar, heel gezellig. Op een dag werd Tom, een jongen uit de buurt meegenomen, door passerende Duitsers, omdat hij ‘vuile rotmof’ zei. Ik weet het nog goed. Hij had een opmerking over Duitsers gemaakt, die hen niet zinde. Zijn vader werd erbij geroepen en die mocht kiezen: of de vader naar een werkkamp in Duitsland, of Tom een pak voor zijn broek. Althans, dat dacht de vader, die nog meer kinderen en een vrouw thuis had. De volgende dag heeft hij Tom, een kind nog, uit de hoek van de cel opgehaald. Hij heeft nooit meer goed kunnen lopen.”
Wil stopt na het vertellen van deze ervaring even en kijkt naar buiten. ,,Van tevoren weet ik al, na een interview als dit, kan ik weer een nacht niet goed slapen. Toch wil ik het vertellen, omdat oorlog het gemeenste in de mens naar boven haalt. Geen oorlog is goed. En kinderen worden altijd ingezet in oorlogstijd.”
Dat juist kinderen aan haar lippen hangen als zij vertelt, is inspirerend om hiermee door te gaan, al is corona een belemmerende factor nu. ,,Ik herinner mij een reactie van een meiske nog heel goed, nadat ik over Tom vertelde. Zij zei ,,wat erg voor die vader!”
Met een diepe kinderpoppenwagen bracht Wil als kind in ongeveer 1943 verzetskrantjes, verstopt onder het matras, van A naar B. ,,Vader zei, met niemand praten! Wat er ook gezegd, wordt, niets zeggen. Een keer maakten twee Duitse soldaten een opmerking, zo van, ben je lekker aan het wandelen met je pop? Ik zei niets en liep door en hoorde ze achter mij lachen. Na de oorlog is er nooit meer over gepraat, dat ik ingezet ben om verzetskrantjes te vervoeren. Ook niet over Thea trouwens.” Ook hier stopt mevrouw Weeber even en maakt oogcontact, om dapper verder te gaan. ,,Thea en ik waren vriendinnen en speelden graag met elkaar. Op een dag haalde ik haar op, maar er werd niet opengedaan. Dit ging zo drie dagen lang. Ik vertelde het aan vader. Hij zei alleen, dat ik dat maar niet meer moest doen, langsgaan. Ik heb Thea, mijn Joodse vriendin, nooit meer gezien. En er is ook na de oorlog, nooit meer over gepraat.”
Wil werd door Duitsers gedwongen tot het getuige zijn bij diverse fusillades. De herinneringen aan die beelden, van hoe er met onschuldige mensen werd omgegaan, ziet zij nog levendig voor zich. ,,26 oktober 1944 gingen wij naar de kerk op de Westergracht. Gedwongen moest ik toekijken naar het fusilleren van opgepakte onschuldige burgers, als wraak voor het doden van NSB-er Fake Krist. De dienst in de kerk ging daarna gewoon door, zonder dat ik een woord van troost mocht ontvangen.”
Door toeval, omdat Wil melk ging halen, werd zij 7 maart 1944 ook gedwongen op het Houtplein een represaille bij te wonen. Er werden vijftien gevangen verzetslieden voor haar ogen geëxecuteerd. Hun lichamen werden als zandzakken in een open vrachtwagen gegooid. ,,Kinderen worden altijd ingezet in de oorlog. Op 5 mei werd ik erbij gehaald, omdat moffenmeiden kaalgeschoren gingen worden. Hier heb ik vanaf gezien. Ik was trouwens ook ziek, we aten van alles om in leven te blijven. 4 en 5 mei had ik enorme maag- en darmbezwaren. Ik heb wel de herbegrafenis van Hannie Schaft meegemaakt. Ik heb toen Wilhelmina gezien op de Zeeweg, waar wij schoolkinderen opgesteld stonden.”
In een schriftje heeft Wil haar herinneringen in een prachtig klassiek handschrift opgetekend. Het was op verzoek van één van haar kinderen, die toen een jaar of 40 was. Op het verzoek van haar dochter niet getypt, maar een handgeschreven document. ,,Boven ligt een exemplaar in netter schrift. Dit is maar de kladversie. Ik wil graag dat er woorden worden gegeven aan wat oorlog betekent voor de mensheid. De Tweede Wereldoorlog heeft 50 miljoen slachtoffers gekost. Tot 1949 was het bonnensysteem nog in gebruik. Ik hou van dieren, heb ook altijd honden, katten en kippen gehad. Deed met een haan op schoot mijn huiswerk. Maar kooidieren, nee, die kwamen er in Huize Weeber niet in.”
Tot slot laat Wil een onlangs zelfgemaakt half schortje zien. Ermee op de foto wil zij niet, maar het is naar het voorbeeld van haar moeder en gemaakt van een oud overhemd. ,,Hergebruik van materiaal, dat blijft een gewoonte, die ik aan de oorlog heb overgehouden.”