Ruim vijfenzeventig jaar geleden vierde Nederland massaal de bevrijding. Er werd op straat gedanst en iedereen was uitzinnig van vreugde, want de bezetter was verslagen. Wat overbleef was een gehavend straatbeeld en een ontwrichte samenleving. Het duurde een behoorlijke tijd voordat iedereen zijn draai weer kon vinden en het dagelijkse leven weer vergelijkbaar van dat in de periode voordat de oorlog uitbrak. In 1945 en 1946 kreeg een grote groep kinderen de gelegenheid om bij pleeggezinnen wat aan te sterken. Het ging om kinderen die in de Hongerwinter (1944-1945) ondervoed waren geraakt, de zogenoemde bleekneusjes. Eén van hen was de toen 11-jarige Jan Boekhout uit IJmuiden.
Jan Boekhout is de zoon van een seinhuiswachter bij de Nederlandse Spoorwegen. ,,Mijn vader moest in de oorlogsjaren blijven werken, want de treinen waren belangrijk voor de Duitsers. Maar uiteindelijk werd IJmuiden tot Sperrgebiet verklaard. Alles werd dichtgetimmerd en de inwoners werden geëvacueerd. Wij zijn toen lopend van IJmuiden naar Zeist gegaan.’’ Jan, nu 85 jaar oud, herinnert zich nog hoe hij de bevrijding in Zeist heeft gevierd. Uiteindelijk keerde het gezin weer terug in IJmuiden om het alledaagse bestaan weer te kunnen oppakken. Dat hij een jaar later het land voor een flinke tijd zou gaan verlaten, kon hij op dat moment nog niet vermoeden. Enkele tienduizenden kinderen werden destijds in Nederlandse pleeggezinnen geplaatst, veelal in Friesland en Groningen. Nog eens dertigduizend kinderen mochten voor een aantal maanden naar het buitenland. Het initiatief kwam vanuit de Stichting Nederlands Volksherstel, waarvan prinses Juliana destijds voorzitter was. Formeel werd de organisatie op 9 juli 1945 opgericht, maar al in november 1944 vonden de eerste activiteiten al plaats, nog tijdens de oorlog dus.
,,In Göteborg moesten we drie weken in quarantaine, we werden ontsmet en ontluisd.’’
VLater, toen Nederland bevrijd was en uit een diep dal moest klimmen, werden via de Nationale Commissie tot Uitzending van Nederlandsche kinderen groepen kinderen naar Zwitserland, Groot-Brittannië, Denemarken, België, Frankrijk en Zweden gebracht. Jan Boekhout behoorde tot de groep van 2400 kinderen die afreisden naar Zweden. Hij herinnert zich: ,,Het was op 27 mei 1946 dat ik vertrok. We woonden toen in de Heidestraat in IJmuiden. Ik moest me aankleden en kreeg te horen dat ik ergens anders zou gaan aansterken. Met de trein ging ik naar Amsterdam en vanuit daar naar Oldenzaal. Daar was het verzamelpunt waar alle deelnemende kinderen uit het hele land samen kwamen in een schoolgebouw. Daar was eerst nog een soort keuring. Daarna gingen we met een andere trein verder naar Göteborg in Zweden. Onderweg werd gestopt en konden we slapen. Eenmaal in Göteborg moesten we eerst drie weken in quarantaine. We werden ontsmet en ontluisd en we kregen een koffer vol kleren mee. Daarna gingen we allemaal een andere kant op. Ik werd naar Flatholmen gebracht, een klein eilandje voor de Zweedse westkust, ongeveer tachtig kilometer ten noorden van Göteborg.’’
,,,,Stromend water was er niet, elektriciteit evenmin. Telefoon, dat hadden ze wel.’’
Het pleeggezin waarin Jan Boekhout werd opgenomen, bestond uit een echtpaar met vijf kinderen, van wie de oudste drie inmiddels het huis uit waren. ,,De zoons waren de deur uit, alleen de twee dochters woonden nog thuis. Inge was de jongste dochter, zij was toen ongeveer 21 jaar oud.’’ Het eiland Flatholmen is slechts enkele hectaren groot en telde destijds slechts zestien woningen. ,,Er woonden voornamelijk oudere mensen, die bootjes hadden om te vissen. Stromend water was er niet, elektriciteit evenmin. Telefoon, dat hadden ze wel. Zweden is het land van de telefoons.’’ Jan was niet de enige Nederlandse jongen die er enige tijd verbleef, ook een jongen uit Haarlem was er in een pleeggezin geplaatst. Samen met hem en een jongen uit België bracht hij de meeste tijd door. ,,We vermaakten ons prima. We gingen varen met een roeibootje en we visten op krabben. Het eten was goed en ik mocht af en toe mee naar het vasteland. Mijn pleegouders hadden een winkeltje en maakten eens per week met een roeiboot de oversteek om de post te halen en de winkelvoorraad aan te vullen.’’
,,Als er een tijdje geen regen was geweest, had je geen water meer om jezelf te wassen.’’
Het leven op het Zweedse eiland ging er gemoedelijk aan toe en was, zeker in die jaren, nog redelijk primitief. ,,Riolering was er niet, dus we hadden er ook geen toilet. Jezelf wassen deed je met regenwater. Dat werd met behulp van slangen naar de huizen gepompt. Uit de grond kon je geen water oppompen, want dat was één brok graniet. Het regenwater dat ze gebruikten, kwam van de hoger gelegen rotsen. Daar zaten kuilen in en daar vormden zich plassen als het geregend had. Als er een tijdje geen regen was geweest, had je geen water meer om jezelf te wassen.´´ Het moet voor veel kinderen een vreemde gewaarwording zijn geweest. Opeens staan ze in een totaal opbekende omgeving, bij vreemde mensen die een andere taal spreken dan zij. Over die taalbarrière zegt Jan Boekhout nu: ,,Ik sprak natuurlijk geen Zweeds, maar als jongen van 11 jaar oud pik je dat snel op. Toen ik terug kwam in Nederland, sprak ik gebroken Nederlands en konden ze me hier niet meer verstaan!’’ De Zweedse taal heeft hij zich in relatief korte tijd machtig gemaakt en spreekt hij nog steeds. Dat komt hem goed van pas, want tot op de dag van vandaag onderhoudt hij nog altijd contacten met familie van zijn toenmalige pleegouders. ,,De kinderen van mijn pleegouders zijn intussen allemaal overleden, maar ik spreek nog regelmatig met hun kleinkinderen.’’
,,Ze stelden voor om naar Zweden te komen, maar ik zag dat niet zitten en ben hier gebleven.’’
Dat er vanuit Velserbroek, waar Jan Boekhout tegenwoordig woont, nog altijd contact is met de Zweedse familie, is op zich best bijzonder, maar komt vaker voor. ,,Ik ken iemand in Velsen-Zuid die ook in Zweden heeft gezeten in die tijd, ook hij heeft nog steeds contact met de mensen daar.’’ Jan kreeg zelfs enkele jaren geleden het aanbod om terug te keren naar Zweden en zich daar permanent te vestigen. ,,Mijn vrouw overleed zes jaar geleden. Met heeft mij daarna voorgesteld om naar Zweden te komen. Ze zouden een container regelen en ze hadden een huis voor me. Maar ik zag het niet zitten om in mijn eentje daarheen te gaan, dus ik ben hier gebleven.’’ Het Zweedse avontuur eindigde destijds op 26 september, toen Jan via Haarlem weer in IJmuiden arriveerde. Het hele verhaal kwam recent weer terug in zijn herinnering. ,,Ik zat te kijken naar de nationale dodenherdenking op de Dam en dat maakte emoties los. Ik moest terugdenken aan de oorlogsjaren en aan de periode daarna. Daarom wilde ik het verhaal graag eens vertellen.’’